Chemomab Therapeutics Ltd. heeft top-line resultaten gerapporteerd van zijn Fase 2a studie waarin CM-101, zijn eerste CCL24-neutraliserende monoklonale antilichaam, wordt geëvalueerd bij niet-alcoholische steatohepatitis (NASH)-patiënten. De studie voldeed aan het primaire eindpunt van veiligheid en verdraagbaarheid, en CM-101 behaalde reducties in secundaire eindpunten, waaronder een reeks leverfibrosebiomarkers en fysiologische beoordelingen gemeten op de basislijn en op week 20. Aan het gerandomiseerde, placebogecontroleerde onderzoek namen 23 NASH-patiënten met stadium F1c, F2 en F3 ziekte deel, die gerandomiseerd werden om CM-101 of placebo te ontvangen.

De patiënten kregen acht doses van 5 mg/kg CM-101 of placebo, toegediend via subcutane (SC) injectie eenmaal per twee weken, gedurende een behandelingsperiode van 16 weken. Deze studie werd voornamelijk ontworpen om de subcutane formulering van CM-101 te beoordelen en om de impact van het geneesmiddel op leverfibrosebiomarkers te evalueren die relevant zijn voor zowel NASH als de zeldzame fibro- inflammatoire aandoeningen waarop het bedrijf zich richt, zoals primaire scleroserende cholangitis (PSC) en systemische sclerose (SSc). De belangrijkste bevindingen van de CM-101 Fase 2a studie omvatten het volgende.

CM-101 blijft veilig en werd goed verdragen bij subcutane toediening. De meeste waargenomen bijwerkingen waren mild, met één niet gerelateerde ernstige bijwerking. Er werden geen significante reacties op de injectieplaats waargenomen en er werden geen antilichamen tegen het geneesmiddel gedetecteerd.

De subcutane toediening van CM-101 toonde zoals verwacht gunstige farmacokinetische en doelbetrokkenheidsprofielen; deze waren vergelijkbaar met wat het bedrijf eerder heeft gerapporteerd. CM-101 behandelde patiënten vertoonden grotere verbeteringen dan de placebogroep in een aantal leverfibrosegerelateerde biomarkers, waaronder ProC-3, ProC-4, ProC-18, TIMP-1 en ELF. Een meerderheid van de met CM-101 behandelde patiënten vertoonde verbeteringen in meer dan één leverfibrose-gerelateerde biomarker. Bijna 60% van de met CM-101 behandelde patiënten reageerde op week 20 op ten minste drie biomarkers, vergeleken met geen enkele patiënt in de placebogroep.

CM-101-behandelde patiënten met hogere CCL24-niveaus bij aanvang vertoonden grotere reducties in aan fibrose gerelateerde biomarkers dan patiënten met lagere CCL24-niveaus. Patiënten met hogere CCL24-niveaus bij aanvang hadden ook een grotere kans op respons op meerdere fibrosegerelateerde biomarkers dan patiënten met lagere CCL24-niveaus, wat bijdraagt aan het groeiende bewijs dat de rol van CCL24 in de pathofysiologie van fibrotische leverziekte valideert. Een groter deel van de patiënten in de met CM-101 behandelde groep vertoonde verbetering van een fysiologische maatstaf voor leverstijfheid in vergelijking met placebo (vermindering van ten minste één graad van de fibrosisscore zoals beoordeeld door de niet-invasieve elastografiemethode die bekend staat als FibroScan®).

Na afloop van de studie bleek uit de niet-geblindeerde gegevens dat patiënten in de met CM-101 behandelde groep bij aanvang een hogere fibrosisscore hadden dan placebo-patiënten. De eventuele impact van dit verschil op de resultaten is onbekend.