De zaak ging over de bevinding van de Italiaanse mededingings- en marktautoriteit (AGCM) in 2017 dat Unilever misbruik had gemaakt van haar machtspositie op het gebied van ijs in bars, strandresorts en op campings via haar merk "Algida".

Onafhankelijke distributeurs legden exclusiviteitsclausules op aan exploitanten van verkooppunten, wat betekende dat ze geen ijs mochten verkopen van concurrenten, zoals de kleine ijslollymaker La Bomba die een klacht indiende bij de Italiaanse autoriteiten.

Unilever produceerde economische studies om aan te tonen dat de praktijk geen concurrenten uitsloot, maar de AGCM zei dat zij deze niet hoefde te analyseren, waarop Unilever in beroep ging bij de Italiaanse Raad van State. Deze stelde twee vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.

Ten eerste oordeelde het Hof dat het onrechtmatige gedrag van de distributeurs aan Unilever kon worden toegerekend als het gedrag niet onafhankelijk door de distributeurs was vastgesteld.

Ten tweede onderzocht het of de AGCM de economische analyse van Unilever had moeten onderzoeken om vast te stellen of de exclusiviteitsclausules marktconcurrenten konden uitsluiten.

De rechtbank oordeelde dat de mededingingsautoriteit het bewijs had moeten beoordelen dat zou kunnen aantonen dat de praktijken in kwestie geen efficiënte concurrenten zouden uitsluiten.

($1 = 0,9239 euro)