De op één na hoogste rechterlijke instantie van Europa heeft woensdag vorderingen van aandeelhouders en schuldeisers afgewezen wegens verliezen die zij hebben geleden bij de redding van de Spaanse Banco Popular in 2017, door te zeggen dat de deal in de gegeven omstandigheden de beste optie was.

De Single Resolution Board (SRB) van de Europese Unie, die is opgericht om de kosten van failliet gaande banken voor de belastingbetaler te beperken, orkestreerde in juni 2017 een nachtelijke redding van Popular, waarbij aandeelhouders en sommige obligatiehouders verliezen leden toen het voor nominaal één euro werd verkocht aan de grotere Spaanse rivaal Santander.

De Spaanse en EU-autoriteiten prezen de zaak als een succesvolle eerste test van de zogenaamde bail-in regels, waarbij investeerders en schuldeisers een groot deel van de kosten van een bankredding dragen.

Maar meer dan 40 grote aandeelhouders, onder wie de Mexicaanse investeerder Antonio del Valle, en junior obligatiehouders die door de deal getroffen waren, dienden vorderingen in tegen de SRB en de Europese Commissie, met het argument dat de bank niet noodzakelijk op de rand van de afgrond stond.

In zijn uitspraak zei het Europees Gerecht echter dat Popular "failliet ging of waarschijnlijk failliet zou gaan en dat er geen alternatieve maatregelen waren die deze situatie konden voorkomen."

Del Valle was niet onmiddellijk bereikbaar voor commentaar via de Mexicaanse geldschieter BX+, waar hij erelid van de raad van bestuur is.

Onder de obligatiehouders die de rechtszaak hebben aangespannen waren Algebris en Anchorage Capital Group. Het advocatenkantoor Quinn Emanuel, dat hen vertegenwoordigde, was niet onmiddellijk beschikbaar voor commentaar.

Deze investeerders hadden de nietigverklaring van het besluit van de SRB om Popular af te wikkelen gevorderd, omdat de Europese instellingen zouden hebben nagelaten om voorafgaand aan het besluit een behoorlijke en onafhankelijke taxatie uit te voeren.

De rechtbank zei woensdag dat, gezien de tijdsdruk en de beschikbare informatie, sommige onzekerheden en ramingen inherent waren aan elke voorlopige waardebepaling, maar dat het voorbehoud van een deskundige die deze waardebepaling had uitgevoerd, niet betekende dat zij niet "eerlijk, voorzichtig en realistisch" was.

Zij zei ook dat het besluit om de kapitaalinstrumenten van Popular in de afwikkelingsregeling om te zetten "geen buitensporige en onduldbare inmenging" vormde, en als een "gerechtvaardigde en evenredige" beperking van de eigendom moet worden beschouwd.

Popular had een beurswaarde van ongeveer 1,3 miljard euro op de dag dat het gered werd. Ook zo'n 1,9 miljard euro aan achtergestelde en converteerbare obligaties werd weggevaagd.

De uitspraak komt ongeveer een maand nadat het hoogste rechtscollege van de EU, het Europees Hof van Justitie (HvJ), had gezegd dat aandeelhouders van Banco Popular die in 2016 aan de kapitaalverhoging hadden deelgenomen, geen recht hadden op compensatie voor verliezen.

Tegen de laatste uitspraak kan binnen twee maanden en 10 dagen na kennisgeving van de beslissing beroep worden aangetekend bij het HvJEU.