Het Britse tarief van 19% vennootschapsbelasting - het laagste van de groep van zeven (G7) grote, rijke landen - zou volgens de vorig jaar door voormalig minister van Financiën Rishi Sunak aangekondigde plannen in 2023 stijgen tot 25%.

Het verzet tegen de verhoging vormde echter een belangrijk onderdeel van de succesvolle campagne van Liz Truss om Sunak te verslaan in de strijd om de opvolging van Boris Johnson als leider van de Conservatieve Partij en premier van Groot-Brittannië.

De nieuwe minister van Financiën Kwasi Kwarteng zal dit naar verwachting vrijdag bevestigen in een fiscale noodverklaring, waarin hij meer details geeft over het plan van Truss om de economie te steunen tegen de stijgende energierekeningen.

Truss zei tijdens haar campagne dat een lage vennootschapsbelasting essentieel is om investeringen aan te trekken, maar uit een rapport van het Institute for Public Policy Research (IPPR) blijkt dat belastingverlagingen in het verleden niet tot meer investeringen hebben geleid.

Groot-Brittannië verlaagde zijn nominale tarief van de vennootschapsbelasting van 30% in 2007 naar 19% in 2017, maar in 2020 waren de particuliere investeringen met 9,8% van het bruto binnenlands product de laagste in de G7. Van de 31 meestal rijke landen in de OESO had Groot-Brittannië in 2020 de op drie na laagste bedrijfsinvesteringen.

"Het verlagen van de vennootschapsbelasting is slechts een voortzetting van een mislukte race naar de bodem die de Britse economie niets heeft opgeleverd", aldus George Dibb, hoofd van het Centre for Economic Justice van het IPPR, dat zichzelf omschrijft als een progressieve denktank.

De nominale vennootschapsbelastingtarieven geven niet altijd een duidelijk beeld van de totale belastingdruk voor bedrijven in een land, en sommige landen met hoge tarieven bieden op grote schaal vrijstellingen.

Voordat hij vorige maand aftrad als minister van Financiën, werkte Sunak aan maatregelen om de vennootschapsbelasting te hervormen om investeringen te bevorderen.

Lage bedrijfsinvesteringen zijn een van de belangrijkste redenen die economen aanvoeren voor de lage productiviteit en de zeer trage groei van de levensstandaard sinds eind jaren 2000.

De zwakke vraag na de wereldwijde financiële crisis, gevolgd door jaren van onzekerheid over de gevolgen van Brexit, behoren tot de redenen die economen aanvoeren voor de slechte investeringsprestaties van Groot-Brittannië, naast problemen met het meten van investeringen in sommige dienstensectoren waarin Groot-Brittannië gespecialiseerd is.