De zaak zou volgens juridische deskundigen gevolgen kunnen hebben voor de wijze waarop de antitrustwetten op de arbeidsmarkten worden toegepast, nu de regering Biden aandringt op meer concurrentie in elke sector van de economie.

In de zaak wordt beweerd dat veeboerderijen via de Western Range Association (WRA), een handelsgroep van veeboeren, samenwerken om de lonen van de schapenhoeders te drukken en te voorkomen dat zij met elkaar om arbeidskrachten moeten concurreren.

Herders solliciteren naar banen via de WRA, die hen dan aan ranches toewijst, zodat de herders geen ruimte hebben om te onderhandelen of te winkelen tussen ranches, aldus de aanklacht.

De regeling is in strijd met de Sherman Act, een 130 jaar oude antitrustwet die loonafspraken tussen werkgevers verbiedt, aldus de aanklacht.

"Zelfs werknemers die enkele van de laagste lonen in onze economie verdienen, moeten kunnen profiteren van de eerlijke concurrentie die onze antitrustwetten garanderen," zei David Seligman, uitvoerend directeur van Towards Justice, dat de aanklacht indiende.

Ellen Jean Winograd, algemeen adviseur van de WRA, zei dat de beschuldigingen van het pak "geen grond lijken te hebben," maar dat de groep niet in meer detail kon treden.

Schapenhoeders zijn meestal mannen van het Peruaanse platteland die op landbouwvisa H-2A naar de Verenigde Staten komen en in afgelegen gebieden wonen, aldus de klacht. Hun lonen zijn gestagneerd, terwijl de lonen voor andere landbouwarbeid de laatste jaren zijn gestegen, aldus de aanklacht.

Een eerdere versie van de aanklacht werd in 2017 door het U.S. Court of Appeals for the Tenth Circuit verworpen, omdat het hof zei dat de herders niet voldoende heimelijke afspraken hadden bewezen. Verscheidene antitrustdeskundigen hebben betoogd dat de zaak verkeerd was beslist.

Er zijn ongeveer 100.000 schapenboerderijen in de Verenigde Staten die jaarlijks voor ongeveer $750 miljoen aan schapen, lammeren en wol verkopen, volgens gegevens van het Ministerie van Landbouw.