De euforie na de verkiezingen lijkt voorbij, de Amerikaanse markten zijn enigszins afgekoeld. Toch is het prestatieverschil sinds het begin van het jaar opvallend, niet alleen met Europa maar met de hele wereld. De Verenigde Staten breken record na record, terwijl het oude continent moeite heeft om van de grond te komen. Zo is de S&P 500 dit jaar met 23 % gestegen, terwijl de STOXX Europe 600 slechts 5 % hoger staat.

Het is duidelijk dat de Amerikaanse stierenmarkt niet te stoppen valt, vooral omdat de Amerikaanse economie de markten ondersteunt met een renteverlagingstraject dat de Fed afgelopen september heeft ingezet. Deze situatie verdeelt echter de waarnemers, vooral degenen die denken dat de Amerikaanse markt buitensporig duur is. De statistieken lijken hen gelijk te geven, vooral in het licht van de tumultueuze episodes die zich opstapelen (carry trade in augustus en post-electorale periodes). Deze situatie doet denken aan de allegorie van Benjamin Graham, die Mister Market beschreef als manisch-depressief, schommelend tussen euforie en neerslachtigheid. Bank of America meldt dat het verschil tussen Amerikaanse aandelen en die van de rest van de wereld het grootst is in 75 jaar.

Deze statistiek gaat gepaard met een koers/winst-verhouding (PER) van de toonaangevende Amerikaanse index die ver boven het historische gemiddelde ligt. Volgens gegevens van FactSet was de PER op 12 maanden voor de S&P 500 op 7 november 22,2, hoger dan de vijf meest recente historische gemiddelden: 5 jaar (19,6), 10 jaar (18,1), 15 jaar (16,4), 20 jaar (15,8) en 25 jaar (16,4). Dit ratio blijft echter onder het record van de afgelopen 25 jaar voor de index van 24,4, geregistreerd op 23 maart 2000, kort voor het barsten van de internetzeepbel. Deze stijging wordt verklaard door een prijseffect dat de ratio opdrijft: sinds augustus is de koers van de S&P 500 met 10,18% gestegen om zijn record te bereiken, terwijl de winst per aandeel op 12 maanden met 1,9 % is gestegen.

Om de prestatieverschillen tussen Europa en de Verenigde Staten beter te illustreren, heb ik geprobeerd deze verschillen per sector weer te geven. Ondanks het gebruik van verschillende classificatiesystemen — de S&P baseert zich op de GICS-methodologie, terwijl de STOXX-indices de ICB gebruiken — blijven de categoriseringen van de belangrijkste sectoren grotendeels vergelijkbaar. Dit resulteert in het volgende plaatje voor het jaar 2024: het gemiddelde sectorale prestatieverschil is 21,26 %, wat betekent dat een bepaalde sector zijn Europese tegenhanger gemiddeld met deze marge overtreft; bij de niet-essentiële consumptie (33,36 %), technologie (35,22 %) en de nutsbedrijven (28,69 %) zijn de verschillen het grootst; de gezondheidszorg is de sector waar het verschil het minst uitgesproken is, met een verschil van 5,75 %; van de twaalf positieve sectoren voor de VS vertonen er zes een negatieve prestatie in Europa.

Als men waarden wil vinden waar Europa het beter doet dan de Verenigde Staten, moet men al in de subsectoren duiken. Naarmate de classificatie zich vertakt, verschijnen er echter lichte verschillen tussen de GICS-normen die door S&P worden gebruikt en de ICB-normen die door de STOXX-indices worden gebruikt, en deze neigen deze verschillen te verklaren.

Zo presteert de Stoxx Europe Total Market Electronic & Electrical Equipment (+20 %) beter dan de S&P Electronic Equipment, Instruments & Components (+17 %), hoewel deze laatste geen industriële elektrische apparatuur meeneemt, wat de prestatie van de Europese index opdrijft met bedrijven zoals Schneider Electric (+30 %) of Eaton Corporation (+48 %). Op dezelfde manier presteert de STOXX Europe 600 Media (+12 %) beter dan de S&P 500 Media Industry (+0,80 %) met een groter aandeel voor traditionele media (tv, kranten, tijdschriften...) in Europa, terwijl digitale platforms en andere streamingdiensten sterk concurreren aan de overkant van de Atlantische Oceaan.

Tot slot kunnen we de opmerkelijke prestatie van de Europese defensiesector, vertegenwoordigd door de STOXX Europe Total Market Aerospace & Defense (+30 %), die beter presteert dan zijn Amerikaanse tegenhanger, de S&P Aerospace & Defense Select Industry Index (+22%), niet onopgemerkt laten. Gedragen door steraandelen zoals Rheinmetall (+102 %), Kongsberg Gruppen (+161 %), Rolls-Royce (+78 %) of Leonardo (+65 %), SAAB (+58 %) en Safran (+36 %), profiteert Europa van een zekere dynamiek, vooral bij de export naar landen buiten Europa. Ook het defensieprogramma van de EU en de NAVO zou moeten worden versterkt. Daarentegen verkeert de Amerikaanse defensiesector eerder in een afwachtende houding sinds de verkiezing van Trump, die openlijk isolationistisch is. Deze verandering van presidentschap zou echter de overheidsopdrachten kunnen versterken en daarmee de sector blijven ondersteunen.

Hoewel Europa streeft naar een versterking van de cohesie en vooral een grotere economische samenwerking tussen zijn leden, is het nog ver verwijderd van het niveau van integratie van een federatie van staten zoals de Verenigde Staten, waar regelgevende harmonisatie en vlotte toegang tot de verschillende markten al werkelijkheid zijn.