Victory Resources Corporation heeft bekendgemaakt dat het bedrijf een uitgebreid IP-onderzoek heeft uitgevoerd op zijn Mal-Wen-project, gelegen in zuid-centraal Brits Columbia, binnen de oostelijke gordel van de Nicola Group. Het in november aangekondigde IP-onderzoek van 45 km (bij benadering) over het Mal-Wen-project is voltooid. Voorlopige resultaten van het noordelijke deel van het raster geven aan dat er twee significante IP-anomalieën voorkomen op ongeveer 600 tot 900 m ten oosten van het Mal Prospect. De Mal East en Far East anomalieën vormen lineaire opladings-/resistiviteitshoogten met een lengte van ongeveer 600 m in noord-zuid richting. De Mal East en Far East anomalieën zijn vergelijkbaar van aard, maar groter en sterker dan de anomalieën in de omgeving van de Mal Prospect. De Mal East- en Far East-anomalieën komen voor in een gebied met weinig ontsluiting dat grotendeels bedekt is met slib of grondlaag. De Mal Prospect wordt gekenmerkt door onregelmatige Au- en Cu-mineralisatie, geassocieerd met epidoot-carbonaatverandering en minder pyriet. Er zijn verschillende boorprogramma's uitgevoerd in de Mal Prospect, met als beste gerapporteerde resultaten 0,5 g/t Au over 8,8 m en 1,6% Cu over 6 m (ware breedtes onbekend). Er wordt een boorprogramma van 500 m voorgesteld om de anomalieën in Mal East en far East te testen. Meer boringen kunnen worden aanbevolen afhankelijk van de IP resultaten van de zuidelijke helft van het raster, dat het Wen Prospect omvat. Daarnaast kondigt Victory Resources aan dat het de Loner bezittingen in Nevada heeft verlaten en de overeenkomst met Silver Range Resources Ltd. heeft beëindigd, waardoor de verplichting voor verdere betalingen aan Silver Range is komen te vervallen. Het Loner bezit was oorspronkelijk aangekocht op basis van de hypothese van Silver Range, gebaseerd op bodemmonsters, dat er significante mineralisatie zou kunnen zijn naast en tussen de bekende aders. Bij boringen werd zowel smalle, grillig gevormde, hoogwaardige Au-mineralisatie aangetroffen, vergelijkbaar met die welke in de mijnen werd waargenomen, als grotere zones van alteratie die plaatselijk subeconomische Au-waarden vertoonden. De locatie en de kwaliteit van deze zones lijken de bodemanomalieën te verklaren. De aders en de alteratiezones zijn te klein en/of van te lage kwaliteit om van economisch belang te zijn, en er zijn weinig aanwijzingen dat ze verband houden met een grotere zone.