De inflatie is het afgelopen jaar sterk gestegen, eerst door knelpunten in het aanbod na de COVID, en later door het domino-effect van de oorlog van Rusland in Oekraïne, die de prijzen van alles, van grondstoffen tot afgewerkte industrieproducten, hebben opgedreven.

De prijsdruk is nu zo groot dat zelfs de onderliggende inflatie, die de volatiele voedsel- en brandstofkosten eruit filtert, ruim boven het streefcijfer van 2% van de Europese Centrale Bank ligt, wat erop wijst dat de hoge prijsstijgingen zich dreigen te verankeren.

De inflatie exclusief energie en voedsel is in april versneld tot 3,9%, tegen 3,2% in maart, terwijl een nog smallere maatstaf, waarbij ook alcohol en tabak worden weggefilterd, aantrok tot 3,5%, tegen 3%, aldus Eurostat.

Deze verruiming van de inflatie is de belangrijkste reden waarom de ECB vrijwel zeker is dat zij in juli de rente zal verhogen, waarmee het startsein wordt gegeven voor wat waarschijnlijk een reeks renteverhogingen zal worden die haar depositorente van min 0,5% vóór het einde van het jaar weer in de plus kunnen tillen.

De beleidsmakers van de ECB maken zich steeds meer zorgen dat de inflatiegolf, die vroeger slechts als een "bult" werd beschouwd, nu van blijvende aard is en dat er strengere monetaire voorwaarden nodig zullen zijn om de inflatie weer onder de 2% te krijgen.

De Europese Commissie raamde deze week de prijsstijging voor 2023 op 2,7%, wat erop wijst dat de inflatie ten minste drie jaar op rij ruim boven het streefcijfer van de ECB zal liggen.

Een stijging van de diensteninflatie van 2,7% naar 3,3% zal de beleidsmakers waarschijnlijk ook verontrusten, omdat diensten arbeidsintensief zijn en de loondruk dus eerder zullen aanwakkeren.

Een snelle loonstijging is een voorwaarde voor een duurzame inflatie, maar het is ook een grotendeels achterwaarts gerichte indicator, hetgeen erop wijst dat de versnelling, als zij eenmaal op gang is gekomen, moeilijker te beteugelen wordt.

Wat de leden van de eurozone betreft, was de inflatie in april het hoogst in de Baltische staten, met een percentage in Estland van meer dan 19%. Zij was het laagst in Frankrijk en Malta, beide met 5,4%.