We verwijzen in dit verband graag naar onze vorige bijdrage in deze reeks, Het abc van de financiële analyse: waardecreatie versus waardevernietiging, gepubliceerd op 16 december.

Zoals de benaming al aangeeft, zijn kapitaalkosten de "prijs" die beleggers vragen om hun fondsen toe te vertrouwen aan een bedrijf dat zijn exploitatie- of ontwikkelingsprojecten wil financieren. Dit kapitaal kan grofweg twee vormen aannemen: schuld of eigen vermogen, ofwel obligaties of aandelen.

In het geval van schuld lenen beleggers tijdelijk geld aan het bedrijf. De kapitaalkosten zijn hier duidelijk: het is de rente die door de schuldeisers wordt geëist en die zelf varieert op basis van twee hoofdparameters, te weten de beleidsrente vastgesteld door de centrale bank en het risicoprofiel van het bedrijf.

Dus hoe goedkoper het geld - bijvoorbeeld wanneer de centrale bank de economie wil stimuleren - hoe lager de kredietrente. Omdat beleggers gemakkelijk geld kunnen verkrijgen, lenen ze het ook gemakkelijk uit.

Omgekeerd, als de solvabiliteit van het bedrijf precair is - als bijvoorbeeld de exploitatie verlieslatend is terwijl er al een hoge schuldenlast is - zullen kredietverstrekkers een hoge rente opleggen om het risico adequaat vergoed te zien.

Hoe dan ook, het bedrijf moet ervoor zorgen dat het op zijn investeringsactiviteiten een rendement genereert dat hoger is dan de kosten van het geleende kapitaal, anders vernietigt het waarde. De uitdaging is daarom groot wanneer het geleende kapitaal gepaard gaat met een hoge rente.

De kosten van eigen vermogen - equity in het Engels – vallen soms wat moeilijker te begrijpen, behalve misschien wanneer men niets anders van het bedrijf verwacht dan goed verzekerde dividenduitkeringen - zonder te rekenen op enige groeipotentieel van de winsten.

Er bestaat een uitgewerkte financiële theorie om de kosten van eigen vermogen te berekenen en deze vervolgens te combineren met de kosten van schuld om de beroemde WACC, of weighted average cost of capital, te verkrijgen; in het Nederlands: de gewogen gemiddelde kapitaalkosten.

In de praktijk kan de aandelenbelegger - degene die eigen vermogen aanbrengt of terugkoopt en daarmee gedeeltelijk eigenaar van het bedrijf wordt - op een eenvoudiger maar niet minder relevante manier redeneren om de kapitaalkosten te evalueren.

Het idee is om uit te gaan van de "risicovrije rente" - bijvoorbeeld de rente op AAA-obligaties, die een zeer veilig rendement bieden dat "risicovrij" wordt genoemd - en daar een risicopremie aan toe te voegen, vanwege het junior karakter van eigen vermogen ten opzichte van de schulden.

Deze risicopremie varieert typisch van 2 tot 3 % voor solide en winstgevende bedrijven, tot 6 à 7 % of meer voor bedrijven in een meer kwetsbare situatie. Het thema waardecreatie speelt hier een centrale rol, vooral bij bedrijven waarvan de rendabiliteit van het eigen vermogen nooit een dubbelcijferig gebied bereikt.

Er is tenslotte een meer intuïtieve en "artistieke" manier voor een belegger om zelf zijn of haar kapitaalkosten vast te stellen. Deze bestaat erin elke potentiële beleggingskans te vergelijken met zijn of haar beste investering in portefeuille.

Stel bijvoorbeeld dat een belegger een uitzonderlijke kans heeft geïdentificeerd die 15 % rendement per jaar kan opleveren. De kapitaalkosten zijn in dat geval opportuniteitskosten: een nieuwe beleggingskans moet een rendement genereren dat minstens gelijk is aan de zeer goede kans die al is geïdentificeerd.

De gemiddelde aandelenbelegger die niet bijzonder bedreven is in grote financiële theorieën, zou kunnen concluderen dat de kapitaalkosten simpelweg het rendement zijn van zijn of haar beste idee van het moment.