De achteruitgang van de concurrentiekracht van Europa heeft verschillende interne oorzaken die allen welbekend zijn:
Een inflatie van normen en regelgeving waaraan Europese bedrijven zijn onderworpen, in tegenstelling tot hun internationale concurrenten.
Te hoge energiekosten.
Een omslag in het pensioenstelsel dat nationale begrotingen uit balans brengt en zijn limiet bereikt. Met de vergrijzing van de bevolking en 1,5 werkenden per gepensioneerde in een land als Frankrijk (tegenover 4 in 1970) is het omslagstelsel (dat in Europa de overhand heeft) dat na de Tweede Wereldoorlog relevant was, nu niet langer het juiste model. Zeker nu burgers duidelijk niet langer bereid zijn steeds langer te werken om de thans onevenwichtige bevolkingspiramide te compenseren. Een verschuiving, althans gedeeltelijk, naar een kapitaalgedekt model zou het voordeel hebben dat begrotingen er anders zouden uitzien (doordat de lasten van het omslagstelsel worden verminderd) en tegelijkertijd investeringscapaciteit wordt ontwikkeld (door de oprichting van pensioenfondsen).
Gefragmenteerde kapitaalmarkten die de financieringsmogelijkheden voor innovatie in Europa beperken, terwijl het continent over overvloedige spaarmiddelen beschikt. Helaas, zonder een geharmoniseerde belasting, ten minste op kapitaal, is het moeilijk om oplossingen op Europese schaal te ontwikkelen om spaargeld naar aandelen (en investeringsprojecten) te leiden in plaats van naar staatsobligaties.
Ten slotte zijn Europese besluitvormingsprocessen te traag en zijn de beslissingen vaak te voorzichtig. Dat is een gevolg van vetorechten die krachtige, effectieve en snelle besluitvorming verhinderen zoals die in de Verenigde Staten wél mogelijk is.
Echter, ten opzichte van China dringt zich een andere verklaring op: de competitieve devaluatie van de Chinese yuan, die elke concurrentie onmogelijk maakt.
De indicatoren van deze strategie van competitieve devaluatie lijken nochtans duidelijk:
Een steeds groeiend Chinees handelsoverschot.
Een spectaculaire stijging van het Chinese bbp per hoofd van de bevolking in koopkrachtpariteit (de meest representatieve indicator van de welvaartsgroei van een land, bovendien sterk gecorreleerd aan productiviteitswinsten) met een stijging van +450 % sinds 2000, tegenover slechts +33 % voor de Verenigde Staten, +21,6 % in de eurozone en +16 % in Frankrijk.
Ondertussen is de yuan, ondanks een vergelijkbaar inflatieniveau (of zelfs iets lager voor China), vrijwel stabiel gebleven ten opzichte van de dollar, terwijl de yuan normaal gesproken had moeten stijgen om de werkelijke economische kracht van China te weerspiegelen.
Deze opzettelijke onderwaardering van de Chinese munt, die waarschijnlijk grotendeels voortkomt uit overcapaciteit, stelt Beijing in staat om producten tegen onverslaanbare prijzen te exporteren. Terwijl China zijn productiecapaciteit, economische macht en productiviteitsniveau aanzienlijk heeft ontwikkeld, wordt zijn munt kunstmatig in een quasi-pariteit met de dollar gehouden. De WTO is niet in staat om te reageren op deze normaal gesproken verboden competitieve devaluatie, dus moet Europa het probleem aanpakken, hetzij door in te grijpen bij zijn eigen valuta’s, hetzij zoals de Verenigde Staten, door handelsbarrières op te leggen als vergelding (quota, douanerechten, enz.).
Verschillende Europese landen maken zich zorgen over mogelijke tegenmaatregelen van China. Dit is helaas een kortzichtige visie. Voor Europese bedrijven lijkt het illusoir om te denken dat ze op lange termijn belangrijke marktaandelen in China kunnen behouden, tenzij ze lokaal produceren. Welke sectoren het ook betreft (althans de meest concurrerende), China organiseert zich om zijn binnenlandse markt op middellange en lange termijn te domineren. Het organiseert zich ook om alle nog toegankelijke markten wereldwijd te veroveren door overcapaciteit te ontwikkelen en zijn munt te devalueren. Europa moet zich volledig bewust worden van deze nieuwe realiteit en de consequenties trekken. Het moet afrekenen met zijn naïviteit ten opzichte van China en de Verenigde Staten. Het tijdperk van de "gelukkige globalisering" en de vrijhandelsverdragen is voorbij.
Het is wellicht tijd voor Europa om een nieuwe economische strategie te definiëren, gebaseerd op sterkere Europese integratie, meer protectionisme en de toepassing van het principe van wederkerigheid buiten de Europese grenzen. In deze nieuwe wereld die naar regionalisering neigt, beschikt Europa over troeven als het collectief optreedt, zich laat inspireren door het Draghi-rapport en, in een logica van wederkerigheid, zich laat inspireren door de acties van de Verenigde Staten (IRA, douanerechten, enz.).
In dit scenario zou voor Europese multinationals de toegang tot buitenlandse markten (met name de VS en China) mogelijk blijven, maar door lokaal te produceren. Hoe eerder Europa zich bewust wordt van deze evolutie en zijn interne markt beschermt, hoe beter dat zal zijn voor zijn burgers en bedrijven.
Opiniestuk van Stéphane Faure, voorzitter van Astyrian Patrimoine